Toen ik Huiswoud in 1953 voor het eerst ontmoette in Amsterdam, was hij in zijn 60e levensjaar. Ik stond op het Leidseplein naar film-affiches te kijken, toen hij mij aansprak. Een vreemde was hij niet voor mij, want met mijn moeder, die net als mijn vader uit Suriname afkomstig was, had ik hem meermalen op bijeenkomsten van ‘Ons Suriname’ gezien. In Huiswouds laatste levensperiode ben ik een van zijn naaste medewerkers ben geweest. Uit eigen ervaring en uit hetgeen zijn weduwe, Hermie Huiswoud (overleden in het voorjaar van 1998), mij later vertelde, wil ik proberen het beeld van Frits Corsten uit het eerste nummer van dit blad enigszins te completeren.
Huiswoud was in 1953 al een bekend Surinaams internationalist en strijder voor democratie en mensenrechten. We hadden een gesprek over Suriname. Hij nodigde mij uit bij hem thuis eens verder te komen praten. Dat gebeurde en ik maakte daar ook kennis met Hermie, zijn vrouw. Huiswoud was een vriendelijk en bescheiden mens. Hij sprak zelden over vroeger en hield niet van leuzes en grote woorden. Enige tijd later werd ik lid van het bestuur van ‘Ons Suriname’.
Van Paramaribo naar New York
Otto Huiswoud werd in Paramaribo geboren op 29 oktober 1893. Zijn vader, de oudste van drie slavenkinderen, was van het jaar 1852. Na zijn schooltijd werkte Otto eerst als leerling bij een meubelmaker, daarna als leerling-drukker. Toen hij in contact was gekomen met het geschreven woord, las hij elk boek dat hij in handen kon krijgen. Zelf kocht hij een aantal boeken en leende deze, op zakelijke basis, uit aan vrienden.
Otto’s vader kende een Hollandse kapitein van een vrachtschip dat de verbinding tussen Holland en Suriname onderhield. Kort na zijn zestiende jaar wist Otto zijn vader te overreden hem met deze kapitein naar Holland te laten reizen om als matroos te worden opgeleid. Maar Otto kwam niet in Holland terecht, want het schip kreeg de opdracht vanuit Brazilië naar New York te varen. De kapitein bleek een dronkaard te zijn, en zo gebeurde het dat Otto, toen ook de stuurman tijdens zware stormen ziek was geworden, roerganger werd. Door zijn karakter en intelligentie werd Otto de leider van twee andere Surinaamse jongens, die zich met hem op het schip bevonden. Grote indruk maakte ook op Otto het feit dat blanken handenarbeid verrichtten. Dat had hij in Suriname nog nooit gezien. De Surinaamse jongens besloten gezamenlijk niet op de boot te blijven, maar in New York werk te zoeken. Twee van hen werden bordenwasser, kregen heimwee en keerden terug naar Suriname. Otto werd in New York door een Amerikaanse neger, die hij op straat had aangesproken, in huis genomen. Al de volgende dag vond hij werk bij een kleine drukkerij. Toen de drukkerij na drie jaar werd gesloten, werkte hij als kelner, bordenwasser, kok, concierge, zeeman en schilder. Omdat het lidmaatschap van een vakbond toen alleen voor blanken mogelijk was, kon hij geen lid worden. Veel tijd bracht hij door met het luisteren naar discussies op straat en politieke redevoeringen. Om in het openbaar te leren spreken en het schrijven te leren, schreef hij zich in bij de Rand School for Social Sciences. Hij werd geboeid door het voorbeeld van Eugene Debbs, leider van de socialisten, en sterk beïnvloed door het kontakt met militante zeelui.

Activiteiten als communist in New York

Toen in 1914 scheuring in de Socialistische Internationale ontstond, omdat veel socialistische leiders de voorstanders van de oorlog in hun eigen land steunden, en in Rusland een revolutie was uitgebroken, was de vertegenwoordiger van de linkervleugel van de Hollandse SDAP, S.J. Rutgers, in Amerika aanwezig. Hij koos, samen met de vertegenwoordigers van de Amerikaanse socialistische linkervleugel, een progressieve koers. Zij werden uit de partij gezet. Kort daarna werd op 1 september 1919 de Communistische partij van de USA opgericht. Huiswoud was als gedelegerde van New York één van de 94 oprichters. Hij bleek op deze historische bijeenkomst de enige neger te zijn.
Op het vierde congres in Moskou van de Communistische Internationale (1922) was Huiswoud, samen met John Reed en Claude Mc Kay, een van de vertegenwoordigers van de Amerikaanse Communistische Partij. Hij werd voorgesteld aan Lenin, die, hoewel hij ziek thuis was, Huiswoud ontving en een uitgebreid gesprek met hem had over het leven van de negers in Amerika.
In 1923 ontmoette Otto Huiswoud op het kantoor van de ‘Socialist Organisation’ Hermie Dumont, met wie hij later zou trouwen. Op dat kantoor was een uitzendbureau waar zij werk zocht en meteen werd aangenomen. Hermie was toen een schoolmeisje van zeventien jaar, in Brits Guyana geboren, maar al vroeg met haar moeder naar de USA geëmigreerd. Haar vader was overleden. Hermie, die net als haar moeder een grote belangstelling had voor sociale bewegingen, vertelde over deze periode dat Otto van alles deed, ook stakingen organiseerde, waarvan er eens een werd gewonnen. Maar hij vertelde weinig. Hij zat ‘vrij klem’, zoals Hermie dat later uitdrukte. Overigens was dat ook begrijpelijk in deze tijd van vervolgingen, waarin iedereen erg voorzichtig moest zijn. In 1926 trouwden ze, nadat Hermies moeder haar toestemming had gegeven. Ze vond Otto een heel aardige jongen. Otto en Hermie gingen in de Bronx wonen.
Gedurende de jaren 1921 tot 1929 was Huiswoud zeer aktief in de CPUSA (hij was lid geworden van het Executive Committee) en het door hem opgerichte ANLC (American Negro Labour Congress), een beweging voor zwarte arbeiders en gesteund door Moskou. In 1928 werd hij lid van het presidium van het executief comité van de Komintern tot het jaar waarin een breuk ontstond. In de USA schreef Huiswoud onder andere onder de schuilnaam Woodson. Hermie, die ook zeer politiek betrokken was, onder de naam Davis. Contact met vrouwen had Hermie echter weinig, en de beweging was geheel een mannenzaak. Het enige contact dat Hermie met vrouwen had was dat met Grace Campbell, een oudere communiste.
Kenmerkend voor het politiek bewustzijn van Huiswoud was dat hij op 1 juli 1924 in de Daily Worker schreef dat er een groeiend sentiment bestond onder de neger-arbeiders om de twee kapitalistische partijen te vervangen door een partij die zich zou inzetten voor hun economische en politieke vooruitgang. ‘Langzamerhand begrijpen zij dat hun belangen identiek zijn aan de belangen van de blanke arbeiders en dat een noodzakelijke voorwaarde voor hun emancipatie ligt in hun samenwerking met de blanke werkers’. In 1929 of 1930 was Huiswoud aanwezig op een congres in Jamaica als vertegenwoordiger van het ANLC. Daarna bezocht hij met zijn vrouw Haïti, Cuba, Trinidad en Barbados. Het was tevens de bedoeling daar vertegenwoordigers te zoeken voor de conferentie van neger-werkers die in juli 1930 in Hamburg zou worden gehouden. Tevens bezocht Huiswoud met een delegatie Moskou met onder andere Edw. Welsh om beroep te doen over een aantal beslissingen van het uitvoerend comité van de Komintern.
Terug naar de Caraïben en Suriname
Toen de Huiswouds het Caraïbisch gebied zouden bezoeken had Otto lang van te voren telefonisch een boot besproken voor Jamaica. Hij kwam later om de kaarten af te halen en te betalen. Maar toen hij kwam bleek er een grote vergissing te zijn: ‘Wel neen, mijnheer, er is niets besproken, wij hebben alleen cruise-boten in de vaart, U hebt zich beslist vergist’. Zelfs de grootste bazen van de rederij bleven dat verhaal volhouden. Men had zich bij de telefoon-gesprekken kennelijk niet gerealiseerd dat de aanvrager een neger was! Na lang zoeken werd wel een boot voor Haïti gevonden. Op de dag van vertrek ging Otto wat eerder naar de boot. Hermie, die nog wat zaken moest regelen, zou later komen. Toen Hermie in de metro zat bleek ze de tandenborstels te hebben vergeten. Maar de verkoper in de drug-store bij het metro-station wilde geen negers helpen. Slechts met een truc lukte het haar te betalen en met het uitgezochte de winkel uit te komen. Door dit oponthoud misten de Huiswouds bijna de boot, de loopplank was al ingetrokken. Slechts de post die op het laatste moment mee moest, gaf hen de kans alsnog mee te varen.
Op Haïti maakte de bevolking een tijd door van gruwelijke onderdrukking. Amerikaanse bezettingstroepen hadden nauwelijks een week geleden met mitrailleervuur geschoten op demonstrerende boeren. Vierhonderd mensen waren als beesten neergemaaid. Er was overal verzet en protest. De marktvrouwen droegen rouwbanden, zelfs de kippen op de markt hadden rouwbanden om. Toen de Huiswouds door wilden reizen naar Jamaica bleek dat niet zo makkelijk te zijn. Telefoneren leverde geen enkel resultaat op. De Huiswouds besloten maar met vrienden die een auto hadden mee te rijden naar Port au Prince, om daar een boot te vinden. Het was een barre tocht over een bochtige weg langs tal van ravijnen. De bestuurder was nog zo grappig om te vertellen dat een week geleden een bus met veertig passagiers in een ravijn was neergestort. Hermie bezwoer zich zelf in geen enkel geval meer met de auto langs zo’n weg te rijden. Als het moest, dan maar lopend. Maar in de haven bleek geen enkele boot naar Jamaica te vinden en de Huiswouds reden maar weer met de auto terug.
Enige tijd later werden ze door het reisbureau opgebeld met de mededeling dat ze onmiddellijk moesten komen. Er stond een vliegtuig klaar dat naar Cuba moest en daarin was plaats voor drie personen. Eenmaal op Cuba hadden de Huiswouds in een hotel een merkwaardige ontmoeting. Een van de gasten vertelde Otto dat zijn gezicht hem bekend voorkwam. De man bleek de reder te zijn die de Huiswouds de kaarten voor de boot naar Jamaica had geweigerd. Nu konden ze wèl met de boot mee, want vanuit Cuba was dat allemaal anders. Op Jamaica bleek dat een discriminatie als in de USA, daar niet gold; overal waren er zwarte ambtenaren en politie-agenten. Op een avond sprak Otto Huiswoud in een van de steden op de markt een grote menigte mensen toe. Na afloop kwamen twee politie-agenten langzaam op de Huiswouds toelopen en deze, gewend aan politie-controles, dachten: ‘O jé, daar heb je de poppen weer aan het dansen’. Een van de agenten gaf Otto echter een hand en vertelde dat hij enorm van zijn rede onder de indruk was. Het speet hem, dat zij niet met z’n vieren konden komen, twee van hen moesten op de politie-post blijven, zij konden elkaar alleen aflossen. De agenten waren dus uit eigen belangstelling gekomen. Dat was, vertelde Hermie, een van de mooiste ervaringen die wij hebben gehad. Op Trinidad kreeg Huiswoud van de politie te horen niet welkom te zijn. ‘Wij hebben berichten ontvangen dat je bent gekomen om onze mensen op te hitsen en het is beter dat je maar weg gaat’. Het echtpaar ging tenslotte met een Zweedse vrachtboot voor een privé-bezoek naar Suriname en Guyana.
Voor de beweging de wereld rond
Tussen 1934 en 1936 woonde Huiswoud een tijdlang in Amsterdam waar The Negro Worker, het blad van het International Trade Union Committee of Negro workers, waarvan Huiswoud aan het hoofd stond, illegaal werd uitgegeven. De indruk werd gewerkt dat het blad uit Denemarken kwam, zeelieden namen copieën mee. Tijdens deze periode was Huiswoud ook in Zuid-Afrika politiek werkzaam, waar hij de partij mee hielp organiseren. Op het Wereldcongres tegen het imperialisme in 1937 in Parijs waren Huiswoud met zijn vrouw, Anton de Kom en de later in Suriname zeer bekende schilderes Nola Hatterman, aanwezig. Huiswoud kon daar vrij met De Kom praten (Hermie had zijn boek Wij slaven van Suriname al gelezen). Overigens had De Kom Huiswoud gewaarschuwd maar niet met hem op te trekken, omdat hij door de politie gesurveilleerd werd.
In 1940 was Huiswoud terug in de USA. Hij moest een ernstige nieroperatie ondergaan. Een nier bleek versteend te zijn en Otto had ook longontsteking. Om gehoor te geven aan het medisch advies van zijn arts, die hem een warm klimaat aanried, wilde hij zich in Suriname vestigen. Huiswoud vertrok op een Nederlandse boot vanuit New York naar Suriname. Toen hij in Trinidad kwam werd al gesuggereerd dat hij in Suriname niet welkom zou zijn. De veiligheidsdienst kwam hem in zijn hut zoeken en vond inderdaad ‘belastend materiaal’.  Dat bleek het boek The Negro van Dubois te zijn, in 1915 uitgegeven. Bij aankomst in Paramaribo vertelde de Hollandse kapitein van de boot wat er op Trinidad was gebeurd en twee minuten later, het was inmiddels januari 1941, werd Huiswoud gearresteerd. De Surinamer Douglas, waarschijnlijk veiligheidsbeambte,  was 28 jaar en wilde carrière maken. Daarom had hij Huiswoud bij diens aankomst in Paramaribo maar laten arresteren, zoals hij later vertelde. Zo ging dat toen.
In 1941 werd Huiswoud na zijn arrestatie in Suriname aanvankelijk bij de nonnen opgesloten (hij was toen de eerste gedetineerde), maar later met Duitse of Hollandse Nazi’s en joodse vluchtelingen. Hij protesteerde en kreeg gedaan dat vluchtelingen en ‘politieke gevangenen’ werden gescheiden van de Nazi’s. Een aanklacht tegen hem werd niet ingediend en hij werd niet voor de rechter gedaagd. In oktober 1942 kwam hij weer vrij, zonder dat ooit een formele beschuldiging tegen hem was uitgebracht. De herhaalde protesten, tot zelfs in de Staten van Suriname, waar de parlementariër Bos Verschuur voor zijn vrijlating pleitte, hebben zeker daartoe bijgedragen.
In Nederland
Zoals gezegd leerde ik Huiswoud kennen in 1953. Dat was in de tijd toen, in het begin van de jaren vijftig, in Ons Suriname een generatie van kritische nationalisten naar voren kwam die een progressieve koers wenste te varen. Het ontwerpstatuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, waarbij de koloniale status van Suriname in werkelijkheid gehandhaafd bleef, werd op 20 mei 1954 door een aantal samenwerkende Surinaamse organisaties verworpen. Ons Suriname, de Surinaamse Studentenvereniging Amsterdam, de culturele vereniging Wie Eegie Sanie en het Nationaal Comité Suriname schreven in hun gezamenlijke verklaring dat vele Surinamers in Nederland los kwamen van het met opzet scheef getrokken normencomplex dat hen in Suriname was opgedrongen. Zij probeerden tot een herwaardering van hun plaats in de wereld te komen. Maar de volksvertegenwoordigers in de Surinaamse delegatie hadden het proces van geestelijke heroriëntering onder hun landgenoten in Amsterdam niet willen zien. Zij hadden zich op een afstand gehouden waarop men niets kon waarnemen, noch minder beoordelen. Met de vlucht voor de realiteit kon men echter geen land opbouwen. De ondertekenaars van de verklaring stak vooral de geest van bevoogding, afremming, veiligstelling en waarborging van Nederlandse belangen, waarvan het gehele statuut doortrokken was. Het wezenskenmerk van het kolonialisme was immers niet het gemis aan intensief overleg, maar het gemis aan vertrouwen in de competentie van de gekoloniseerden en de voortdurende vrees van de kolonisator, dat de gekoloniseerden het juk zouden afwerpen. De promotor achter deze geestelijke bewustwording was Otto Huiswoud.
In die tijd ontmoette ik Huiswoud vaak in de boekerij van het Tropenmuseum in Amsterdam, wanneer zijn vriendelijk: ‘Zo, jongeman’, achter mij klonk. Zijn enorme belangstelling voor boeken, zelf had hij een grote bibliotheek, dreef hem altijd daarheen. In 1954 nam Ons Suriname een belangrijk initiatief. In oktober verscheen voor het eerst het blad De Koerier, als uitgave van de werkcommissie van Ons Suriname, onder redaktie van Otto Huiswoud, Frits Moll en Ruud Beeldsnijder. De naam van het blad was door Huiswoud bedacht en ook typerend voor hem. Geen tribune, geen banier, geen vlag, maar gewoon de koerier, de boodschapper, die nieuws, goed en belangrijk, doorgeeft. De inhoud werd afgestemd op het economische, politieke en culturele gebeuren in Suriname en de behandeling van deze vraagstukken, vooral in de koloniale en afhankelijke gebieden. De Koerier heeft het tot oktober 1956 volgehouden en kon toen niet meer verschijnen door gebrek aan voldoende financiële steun van de lezers, ondanks de uiterste pogingen van de redaktie. Helaas tot nu toe het lot van vele Surinaamse tijdschriften. In de ‘Libie-lien’ (leefregels) foe “Wie Eegie Sanie” na Amsterdam’ stond als eerste punt geschreven ‘Mie wanie lerie disiplien, foe mie kondre habie hin fanödoe’ (ik wil discipline leren, want dat heeft mijn land nodig), maar in de praktijd schortte het nog wel eens daaraan.
Huiswoud had het niet gemakkelijk zijn plaats te vinden bij de toen aktief zijnde Surinamers, die wel progressief wilden zijn, een nieuwe richting zoeken, maar bovenal grappen maakten, dansten en dachten dat de organisatie vanzelf wel zou groeien. Huiswoud was immers in feite al lang geen Surinamer meer, maar Amerikaan en internationalist geworden. Otto Huiswoud was van een kaliber waarvan eigenlijk niemand toen het gehalte kende en zijn tijd en landgenoten ver vooruit. Corsten heeft beslist gelijk met te zeggen dat hij zich sinds 1941 aan de ‘Kleine Wereld’ moest aanpassen. Zijn contacten met activisten, op cultureel en politiek gebied, vooral in Amerika en Afrika had hij echter niet verloren. Zo ontvingen hij en zijn medewerkers de Amerikaanse zangeres Lenora Lafayette, volksdansers uit Guinee en eenmaal heeft W.E.Burghardt-Dubois, de Amerikaanse geleerde en voorvechter van de emancipatie voor ons gesproken. Laat je niet in slaap wiegen, zei Dubois na een lange gedachtenwisseling: ‘Politieke autonomie, onafhankelijkheid zelfs, is niet genoeg. Waar het om gaat, dat is de economische onafhankelijkheid. De eigendom over eigen rijkdommen. Die zullen ze jullie tot het laatst toe trachten te onthouden’. Toch bleef Huiswoud onverminderd doorzetten, al werd hij steeds meer geplaagd door een slechter wordende gezondheid.
Otto Huiswoud stierf op 18 februari 1961, 67 jaar oud, bemind en betreurd door zijn medewerkers en allen die hem kenden. In een van zijn laatste berichten op 13 februari vroeg hij nog om het boek over Henriëtte Tubman. Hij was toen opgenomen in het ziekenhuis, maar zijn geestkracht en belangstelling voor boeken waren ongebroken. Mogelijk had hij niet de verwachting dat het niet goed zou gaan. Zijn toestand moet plotseling zijn verslechterd.
Zijn gehele leven heeft Otto Huiswoud in dienst gesteld van de onderdrukte mens, onbaatzuchtig en zonder restricties. Hij heeft zich ingezet voor de strijd tegen uitbuiting en ten achterstelling in al zijn openlijke en bedekte vormen en voor de menselijke waardigheid. Zijn betekenis bij de politieke en morele bewustwording van zijn landgenoten, Surinamers, maar ook van alle progressieve mensen, is groot geweest.
Bronnen
Famiri, 1993.
Gesprekken met Hermie Huiswoud, 7 juni, 19 oktober 1989, 11 oktober 1990.
Vereniging Ons Suriname, 1919- 1989, Een aanzet tot de geschiedschrijving over zeventig jaren leven en strijd van Surinamers in Nederland, 1989.
Maria G. van Enckevort Otto Huiswoud: professional revolutionary and internationalist. His times and life. 1893- 1961 (Researchplan).
Kon na wan!, progressief maandblad voor Surinamers en vrienden van Suriname, jrg 2, nr 14, oktober 1988; jrg 2, nr 18, maart 1989 en jrg 4, nr 28.